Het arbeidsverhaal van de Stoofstraat, een “minder prikkelende” realiteit

De Stoofstraat heeft door de eeuwen heen een “reputatie” opgebouwd.
De eerste historische vermeldingen dateren van de 12de eeuw.

De Stoofstraat was en is nog steeds een verbindingssteegje van de Katelijnestraat naar het Walplein. Op het Walplein was een badstoof gevestigd ( ofwel in het huidige “Huis 1645”  of in de huidige brouwerij “De Halve Maan” dat is historisch onzeker).

De badstoof cultuur is meegebracht  door de kruisvaarders als kopie van de Turkse baden en de lichaamscultus rond baden en hygiëne die ze in het verre Oosten leerden kennen.

Gedurende 150 jaar was het een soort “Welness met extra’s” weliswaar voor de happy few.  Er werd gebaad, gegeten en gevrijd (in de alkoven, niet in de baden zelf wegens te klein)
Badstoven hadden 3 regimes van uitbating. Enkel vrouwen, enkel mannen en gemengd.

Sommigen combineerden deze regimes of boden enkel één regime aan.

In de gemengde versie was het niet verplicht dat je een getrouwd koppel was.
Huwelijken (vooral deze die door de rijke burgerij werden aangegaan) waren vooral financieel strategische verbintenissen waarin men zijn maatschappelijke positie en/of familiestatus wilde verbeteren. Er was dus niet noodzakelijk “liefde” in het huwelijk van de hogere burgerij en dat werd o.a. opgelost met bezoeken aan de badstoof.
Bij huwelijken in de lagere klassen was de liefde wel meer aanwezig, ook omdat er geen grote bruidsschatten betaald moesten worden. Ook in deze verbintenissen was de positie van de vrouw onderdanig en er vooral op gericht om, door een huwelijk, haar levensonderhoud te verzekeren. De liefde was een leuk extra als ze aanwezig was.

De meeste badhuizen situeerden zich in de 12de tot 14de eeuw rond de haven van Brugge (het Jan Van Eyckplein richting Potterie).
Historisch zijn schipperskwartieren wereldwijd bekend en berucht omwille van de overvloedige aanwezigheid van prostitutie.
Het badhuis, hier op het Walplein, centraal in de stad, ver van de stadshaven was hierop een uitzondering.
Daar waar badhuizen in andere steden naar de rand of zelfs buiten de stadsmuren weggeduwd werden en daar eerder onbeschermd moesten werken, kregen de Brugse bad- & prostitutiehuizen een handelsvrijheid  die voor die tijd en ook nu nog als bijzonder libertijns bestempeld wordt.

Prostituees kregen in Brugge geen verplichte kledijcode wat in andere steden wel het geval was. Ze hadden ook een relatieve  “vrijheid” om hun werk uit te oefenen.

De bedoeling van de kledijcode in middeleeuwse steden was vooral dat de “deftige” burgers zich konden “beschermen” door makkelijk afstand te houden als “ze” lees, “de prostituees”  in het straatbeeld aanwezig waren.
In die steden verplichtte de kledijcode aan prostituees en speellieden om opzichtige felle kleuren te dragen. (cfr. de kleuren in de muts van “de Brugse Zot” als groen, geel, fel rood )
Echter niet in Brugge. Er zijn veel bezwaren te vinden in de stadsarchieven waarin vrouwen uit de hogere burgerij hun beklag maken dat de stadsprostituees “beter”, “deftiger” gekleed liepen dan zijzelf.

Er is ook het reisverhaal van een Portugese koopman die met verbazing schrijft dat de Bruggelingen op zondag blijkbaar liever in de badhuizen vertoefden dan in de kerk. Hij uitte ook zijn verbazing over de “ongedwongenheid” die er heerste in die badhuizen.

Het uitbaten van een prostitutie/badhuis was niet straffeloos. De boetes die werden uitgeschreven o.a. onder de titel “Het houden van kwade herberge” waren in verhouding wel klein.
De kosten die de stad uitgaf aan rechters en ordehandhavers die via de “doorgaande waarheid” een rechtbank met rechter die rondging in de steden om recht te spreken en die de overtredingen opspoorden en berechtten, werden niet gedekt door de opbrengsten van de boetes.
Het was dus eerder een verhaal van façade dat men er iets aan deed meer dan het verwijt te krijgen dat het de overheid niet echt interesseerde om het aan te pakken.

Het enige waar men in die tijd geen begrip voor had en waar zware straffen voor werd uitgesproken was voor vrouwen die hun maagdelijke dochters tegen betaling te koop aanboden.
Hierop stonden zware straffen maar het verhinderde niet dat deze feiten frequent gebeurden. Het toont aan hoe precair de familiesituaties waren waarin de lagere klassen leefden om in hun levensonderhoud te voorzien. Het kan niet enkel toegeschreven worden aan een gebrek aan morele verantwoordelijkheid maar was de laatste grens om het gezin te onderhouden of de miserie (tijdelijk) te ontvluchten. De middeleeuwse moeder was niet a priori ongevoeliger voor het morele welzijn van haar kinderen.

In oorsprong was het badhuis op het Walplein dus een luxueus oord voor de rijke burgerij.
Je kon er baden en tegelijk genieten van een maaltijd en muziek in een prikkelende omgeving. Er werd live gemusiceerd en er was een  “persoonlijke” bediening.

Over de baden zelf zijn een aantal interessante zaken bekend.

De kuipen waren van hout en splinters waren dan ook niet te vermijden. Daarom werden er in de baden zware, dikke vilten doeken gelegd die het zitvlak en de rug beschermden.
De ketels waarin het warme water werden opgewarmd in “de stoof” hingen aan draaimechanismen zodat er makkelijk kruiken of complete badkuipen konden worden gevuld. De badkuipen zelf konden gekanteld worden om deze te ledigen en klaar te maken voor de volgende bader(s) of voor onderhoud op het einde van de dag.

Het water werd niet steevast ververst tussen verschillende de baders in.

Ook op het seksuele vlak zijn een aantal zaken bekend.
Er werd niet in de badkuip gevrijd gewoon omdat deze hiervoor te klein was. Daarvoor had men de alkoof al dan niet met discreet gordijntje.

Je zat natuurlijk wel zeer dicht tegen elkaar in het bad wat bevorderlijk was voor de intimiteit.

Interessant hierover is de uitleg van de Engelse uitdrukking  “she popped her cherry”.
In de hedendaagse uitleg duidt het op een vrouw die bij haar eerste seksuele contact haar maagdelijkheid verliest.
De kers, hartvormige vrucht en symbool van de passie, staat op vele schilderijen allegorisch afgebeeld. De oorspronkelijke uitleg van de uitdrukking komt echter van de toenmalige gebruiken in de badhuizen.
Als je het bad deelt met een mooie vrouw (inderdaad het initiatief kwam van de man,) en je hebt zin om dat contact verder te zetten dan kan je moeilijk rechtstreeks vragen of ze zin in seks heeft. Ook vandaag is een directe vraag niet gebruikelijk.
Om dat op te lossen was er een gebruik dat dit probleem “elegant”, “non verbaal” oploste.
Als dessert bij de maaltijd werd er vaak fruit geserveerd (o.a. kersen)
Van kersen is bekend dat ze niet drijven in het water en als de man wilde weten of de vrouw zin had “in meer” dan liet hij, onhandig als hij was, achteloos één of meerdere kersen in het bad vallen. Bedoeling was dat de vrouw ze al tastend recupereerde want zoveel duur lekkers laat je niet verloren gaan.

Als ze de kers(en) vond had ze 2 keuzes:
– Ze legde ze vriendelijk terug op het bord. De man wist dan dat hij niet meer verder moest proberen.
– Of ze stak een kers in haar mond en beet erop. Als je op een kers bijt dan “popt/springt” de kers in de mond. Dat was dan het niet verbale teken dat ze niet onwillig was tegenover verder intiem contact.

De seksualiteit en omgangsvormen  in de middeleeuwen hadden andere principes dan vandaag en ze kunnen op veel vlakken als vrijer bestempeld worden dan deze in onze ” seksueel vrijgevochten tijden”.

Ook de kerk heeft een aparte rol gespeeld.

Eén van de problemen die de kerk wilde oplossen was het verminderen van de vele verkrachtingen waarvan de middeleeuwse vrouwen het slachtoffer waren.  Een verklaring hiervoor was dat mannen, als vakman in opleiding tot meester, pas rond hun 32ste deze status bereikten en pas dan konden beginnen geld verdienen en begonnen uit te keken naar een huwelijkspartner. Voor hun 32ste hadden de mannen natuurlijk ook seksuele behoeften wat leidde tot de zeer vele verkrachtingen  die er gebeurden. 80% van de vrouwen tussen 12 en 20 jaar waren slachtoffer van één of meerdere verkrachtingen. In alle omstandigheden droeg je daaraan zelf schuld,  ongeacht wat de omstandigheden waren geweest. Juridisch had je weinig tot geen verweer om in een rechtbank van “doorgaande waarheid” gecompenseerd te worden voor het aangedane leed.

De kerk liet  het bezoek aan het badhuis/prostituee daarom oogluikend toe in de redenering dat die vrouwen er voor “gekozen” hadden en ze er bovendien ook hun levensonderhoud mee verzekerden. Bezoek aan het badhuis was dan wel een zonde maar slechts één van “lager belang”.

Vanaf de late 13de eeuw t.e.m. de 16de eeuw evolueerden de badhuizen meer naar oorden van zuivere prostitutie. De kerk inde hierop belastingen.

Als middeleeuwse vrouw had je op beroepsvlak grosso modo 3 keuzes:
– Trouwen zowel als vrouw in de hogere burgerij (met bruidschat) of zoals vrouw in de lagere klasse.
– Werken op het platteland, in de handenarbeidsindustrie of in dienstverband maar de arbeidsplaatsen waren beperkt.
– Wie het geluk niet had en buiten het arbeidscircuit viel omdat er niet genoeg arbeidsplaatsen waren was gedoemd om te proberen overleven in de prostitutie.